Eerste brief
Een bekertje koud gefilterd water
Na twaalf dagen in het ziekenhuis, na twaalf nachten in het ziekenhuis, in een smalle gang en in het bijzijn van mensen die ik niet ken, terwijl ik op de vloer slaap, lieveling, direct op de vloer. Enkel een wollen deken scheidt me van de koude vloer. Mijn botten zijn versteend door zo te slapen.
Ik weet hoeveel jij van de zee houdt. Ik hou er net zoveel van als jij, maar spijtig genoeg heb ik hier maar één keer het geluk gehad om de zee te zien en mijn voeten het zand en het schuim te laten aanraken voordat de hel zijn poorten opende.
Hier zitten we voortdurend op elkaars lip, klaar om vragen te stellen, klaar om onzinnige gesprekken te voeren, om te roddelen en alles te becommentariëren. Niemand van ons kan zich de luxe veroorloven om een sjekel uit te geven aan wat rust en privacy.
Er was een kleine kat met een dikke donkergrijze vacht en het leek erop dat hij hevige pijn had wanneer we hem aan een kant aanraakten. Hij had zelfs zoveel pijn dat hij geen trek had in het water of het vlees uit blik dat we hem gaven. Het was duidelijk geen straatkat, maar een kat die uit een huis gevlucht was tijdens een bombardement. Zijn kleur, zijn vacht, hij leek een rasechte Perzische kat en kwam ongetwijfeld uit een gegoede familie. Deze oorlog doet niet anders dan dieren en mensen vernederen.
Mijn haar, dat anders zo zacht is, is een bol onontwarbare wol geworden. De sjaal die het bedekt, is sinds dag één dezelfde. Zwart met borduurwerk. Je weet hoeveel ik hou van die tegengestelde lijnen die door het borduurwerk gecreëerd worden. Ons Palestijnse borduurwerk heeft iets bijzonders dat me meer en meer fascineert naarmate ik er meer over leer.